Loading Events
  • This event has passed.

Aanvankelijk lijken de foto’s van Paul D’Haese ons te verwelkomen in Absurdië. Ze tonen de facto een omgeving bestaande uit rommel: huizen met blinde gevels, fout geplaatste garagepoorten en her en der neergepote verkeerslichten. Als we deze op het eerste gezicht bevreemdende plaatsen van dichterbij bekijken, merken we echter dat toeval hier geen enkele rol speelt.

Deze randgebieden van grote, minutieus geplande steden hebben een gemeenschappelijke deler. Ze ontsnappen, op zijn minst tijdelijk, aan de inhaligheid van de markt en dus ook aan de erdoor opgedrongen gangbare organisatie van het grondgebied. Hieruit volgt
dat ze niet resulteren uit een gebrek aan logica, maar uit een overduidelijke en bewuste keuze voor het van elke morele waarde ontdane winstbejag.

Irrationaliteit ligt er dus niet aan ten grondslag, maar wel een evident gebrek aan interesse voor deze zones van zowel de economische als van de politieke wereld die verondersteld wordt op te treden als de regulator ervan.

Als deze uiteenlopende plaatsen de indruk wekken onleesbaar en zelfs absurd te zijn, is dat enkel doordat hun vormen niet overeenstemmen met de overheersende esthetische codes. Ze wijken namelijk af van de architecturale en stedenbouwkundige taal van de heersende klasse en passen niet binnen de geplande ontwikkeling – residentiële, commerciële of industriële zones – gericht op de ontwikkeling van de financiële belangen in de regio. Ze passen niet in de rationele planning van autowegen en verkavelingen waarvan het moderne vernis, door het contrast, de erdoor getransformeerde leefomgeving overhoop haalt.

Wat deze onzekere zones – braakland, achtertuinen, verlaten parkeerterreinen en gesloten winkelramen – tussen de lijnen beschrijven, is de ideale wereld in beeld gezet door de reclame en als model gepresenteerd aan een bevolking die er nooit toegang toe zal hebben. Wat deze andere kant van het kleurloze decor door middel van antifrase onthult, is het klatergouden decorum van het consumentisme, de verleidelijke lokroep van de handel.

Om zich een plaats te veroveren tussen de restanten van een arrogante moderniteit gaan de min of meer onbemiddelden over tot afbakenen, knutselen en oplappen. Gevangen in de kantlijn van een wereld waarvan ze de codes niet kennen en nog minder de teugels, is dit een manier om zich gerust te stellen. Hoewel ze niet kunnen wedijveren met het creatief genie van Facteur Cheval of met de ongebreidelde verbeelding van Douanier Rousseau, dichten ze met een even ontroerende naïviteit de door allerhande ondernemers geslagen bressen in dat wat zij als hun vitale ruimte beschouwen. Vandaar de betonblokken, de muren en afsluitingen, de hagen, de portalen en de hekken waarmee de welgestelden zo graag de draak steken.

Wat er in al deze, met een opmerkelijke luciditeit, genomen foto’s te zien is, is dus geen rommeltje, maar wel degelijk de symbolische gewelddadigheid van de markt in deze zone. Ze onthullen bovendien het pragmatisme van de bewoners die er zich bewust van zijn dat hun paviljoentjes nooit de uitstraling zullen hebben van de villa’s uit de tijdschriften en dat hun garages nooit lofts zullen zijn.
Deze tegenstelling tussen het droomleven van de catalogi en het werkelijke leven van deze mensen, hier gesymboliseerd door de reproductie van een maquette met gaten, stemt overeen met het (generische) contrast dat doorweegt tussen de ideologische besluitvormers en de mensen die met de beslissingen “moeten leven”.

Dit is wel degelijk de reden waarom, zelfs al blijft de kwestie van verpaupering prangend, het werk van Paul D’Haese niet mag worden gelezen als een vage verwijzing naar romantische ruïnelandschappen, maar wel degelijk als een originele en heel directe uitdrukking van wat er vandaag op sociaal gebied speelt binnen het grondgebied. Het mag evenmin worden geïnterpreteerd als nostalgie van de auteur naar een door menselijke activiteit onaangetaste natuur, maar wel als de vaststelling van een cultuur die de door haar verspreide beloften van de verbeelding niet houdt.

In dit opzicht zijn al deze door hem getoonde opgelapte zones geen onbestaande
“buiten de geschiedenis” vallende levenloze plaatsen van de door Marc Augé beschreven “surmodernité”, maar wel degelijk het meest banale strijdtoneel van onze levens in een postmoderne tijd. Een leefomgeving die we zelfs niet zien omdat de graad van esthetische normverinnerlijking de zichtbare realiteit van alles wat er niet op lijkt, uitsluit.

Het talent van Paul D’Haese bestaat er net uit om ons dit te onthullen door middel van beelden die erin slagen ons te doen kijken naar tal van fenomenen die niet kunnen worden vastgelegd door een fototoestel. Naast het zich eigen maken van de “niet-stijl” van de documentaire traditie sinds Walker Evans, bestaat zijn originaliteit eruit van hier een “niet- onderwerp” aan toe te voegen. In navolging van deze stijl die eruit bestaat van er geen te hebben, is zijn onderwerp niet dat wat de foto’s tonen, maar het andere dat ze tonen. Op deze manier ruilt hij de banale beschrijving van de gevolgen in voor het benoemen van hun oorzaken. Dit is ongetwijfeld een fotografische must.
Jean-Marc Bodson

Share This Story, Choose Your Platform!